Afgelopen zomer kregen de vaste columnisten natuurlijk ook even de tijd om bij te komen van al het voetbalgeweld. Gastcolumnisten kregen daarbij de ruimte, dit vanuit een oproep die wij deden aan lezers om een column te schrijven indien je geinteresseerd was om voor ons columnist te worden. Vier van deze inzenders hebben wij uitgenodigd om het nieuwe seizoen af en toe een gastcolumn te schrijven. En laat Rob Rozenboom nou één van die vier zijn én laat hij nou net een gastcolumn ingezonden hebben!
De Adelaarshorst, een lofzang op het mooiste stadion ter wereld
Deventer geniet nog steeds na van een onvergetelijke avond voetbal tegen de Engelse gigant Aston Villa. Op YouTube ben ik inmiddels al drie vloggende supporters tegengekomen met uitgebreide rapportages over hun awayday in Deventer. En alle drie waren ze vol lof over ons stadionnetje.
“Villa on Tour” mocht op dinsdag al even naar binnen. Een van onze groundsmen was zo vriendelijk de jongens een kijkje te laten nemen. En in een wereld vol poenerige Premier League-stadions gingen ze even terug in de tijd — toen voetbal nog gewoon voetbal was.
Dat gevoel spreekt mij persoonlijk ook enorm aan. Against modern football, zoals dat zo mooi heet. Ik heb niet zoveel met de moderne dertien-in-een-dozijnstadions op industrieterreinen, lichtshows voor de aftrap of hardcupstatiegeldbekers. De Adelaarshorst is voor mij het summum van wat voetbal was én hoort te zijn.
Het begint al met de tocht naar het stadion. Op de Nico Bolkesteinlaan voeg ik mij in een roodgele, fietsende karavaan richting het stadion. Overal hangen vlaggen, de regenpijpen hebben een gebreid jasje gekregen en stickers sieren deuren en lantarenpalen.
Zeven minuten van deur tot stadionplein, meer is het niet. De fiets zet ik in de wijk, vast aan het tuinhek van een vriend die daar woont. Via het steegje achter de huizen van de Tweede Vetkamperdwarsstraat begeef ik mij richting het fanplein. Het steegje is niet verlicht; je stapt over rondslingerend huishoudelijk afval. De bovenkanten van schuurtjes zijn voorzien van scherpe antiklimstrips. Het stinkt er naar urine van stiekeme wildplassers.
De sanitaire voorzieningen van de B-side laten nog wat te wensen over. Een geïmproviseerde lange pisbak en plaskruizen voor de primaire behoeftes. Bier komt vanuit een tapkar, en menigeen struikelt over de kabelgoten die her en der liggen. Op de B-side sta je hutjemutje, waardoor je de mensen naast je ook al snel als vrienden beschouwt. Er wordt gerookt, geblowd en met bier gegooid.
Het stadion is asymmetrisch. De hoofdtribune en Leo Halle zijn nieuw; de IJsseltribune en B-side zijn bijna even oud als mijn vader. De open hoeken trekken de omliggende huizen het stadion in, waardoor de wijk nog meer onderdeel van het stadion wordt. Vanaf drie tribunes komt het geluid op de spelers af.
Regen en een avondwedstrijd — dan is de Adelaarshorst op haar best. Na afloop past niet iedereen in het supportershome of onder de overkapping achter de hoofdtribune. Sommigen staan in de regen hun laatste biertje op te drinken.
Laat deze opsomming lezen door een willekeurige niet-voetballiefhebber en je krijgt een afkeurende reactie. De balans zou moeten doorslaan naar het negatieve, maar het is juist omgekeerd. Alle imperfecties dragen alleen maar bij aan de schoonheid.
Het is inderdaad niet perfect, maar perfectie is ook maar saai.



















